-
1 haasten
-
2 haasten
I 〈wederkerend werkwoord; zich haasten〉♦voorbeelden:als je die trein wil halen zul je je moeten haasten • if you want to catch that train you'll have to hurry uphaast je maar niet! • don't hurry!, take your time!zonder zich te haasten • unhurried(ly)haastje-repje oversteken/iets doen • nip across, do something double quick1 [opzwepen] hurry♦voorbeelden:je moet me niet zo haasten, dan kan ik niet werken • don't rush me, or I won't be able to work -
3 haasten
I 〈wederkerend werkwoord; zich haasten〉1 [zich spoeden] se hâter (de faire qc.)⇒ se dépêcher2 [snel lopen] presser le pas♦voorbeelden:zich niet haasten • prendre son tempszij haastte zich met haar werk • elle se dépêchait de faire son travail♦voorbeelden: -
4 zich naar de deur haasten
zich naar de deur haasten -
5 zich niet haasten
zich niet haasten -
6 zich wild haasten
zich wild haasten -
7 haasten
-
8 zich haasten
-
9 zich haasten
I.hastenII.sich beeilen -
10 zich haasten
v. haste, hurry -
11 zich haasten
acele etmek v -
12 zich haasten
se dépêcher, se hâter, se précipiter -
13 zonder zich te haasten
zonder zich te haastenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zonder zich te haasten
-
14 торопиться
v1) gener. aanmaken, haasten, spoeden zich, jakkeren, zich voortspoeden, gehaast werken, haast hebben, haast maken, ijlen, jachten, snellen, spoed maken, voortmaken, zich haasten, zich reppen, zich spoeden2) liter. aantrappen -
15 jachten
1 [haasten] presser -
16 jachten
-
17 wild
wild1〈 het〉♦voorbeelden:op groot wild jagen • chasser le fauveklein wild • menu gibiervliegend wild • gibier à plumeswild eten • manger du gibierwild uitzetten in een gebied • peupler une région de gibierhet wild op de vlucht jagen • effaroucher le gibierin het wild voorkomen • exister à l'état sauvagein het wild levende dieren • animaux sauvages————————wild2♦voorbeelden:→ link=weg wegeen wild geschreeuw • des cris furieuxwilde hartstochten • passions déchaînéeswilde ideeën aandragen • avoir des idées folleseen wild kind • un petit diableeen wild leven leiden • mener une vie de patachonhij vertelt de meest wilde verhalen • il raconte des histoires à dormir deboutwild enthousiast zijn • être follement enthousiaste (pour)zich wild haasten • foncerwild om zich heen kijken • regarder autour de soi d'un air hagardzich wild schrikken • avoir une peur bleuehet paard wordt wild • le cheval s'emballewild op iets zijn • être fou de qc. -
18 reppen
-
19 reppen
♦voorbeelden:van deze zaak is niet gerept • not a word was said about thisII 〈wederkerend werkwoord; zich reppen〉♦voorbeelden: -
20 jakkeren
- 1
- 2